Historiek

Opgemaakt door de heer Quartier Werther met medewerking van de heren Leeman Maurits, Schapendonck J. en de Vlaamse Vereniging voor Watersport met raadpleging van de archieven van de A.Y.C. en documentaire werken uit de stadsbibliotheek.

Naoorlogse periode

In de naoorlogse periode van twintigste eeuw waren de Antwerpse watersportliefhebbers individualisten die voor hun boot een onderkomen zochten in het Nieuw Lobroekdok.

Dit dok was toen uitsluitend een meerplaats voor lichters en allerhande drijvend materieel van de Antwerpse havendiensten. Voor de eigenaars van een plezierjacht was het dringen om er een ligplaatsje te vinden dat enige beschutting kon bieden. Door plaatsgebrek aan de kaai moesten ze doorgaans voor anker gaan liggen, wat niet bepaald een ideale omstandigheid is om van en aan boord te gaan. Wie soms wel een plaatsje vond aan een kaaimuur liep het risico van op zoek te moeten gaan naar zijn boot omdat hij was verwijderd om plaats te maken voor een vrachtschip. Deze vervelende situaties herhaalden zich bijna wekelijks. Varen betekende toen patrouilleren op het Albertkanaal en de haven doortrekken. Tijdens de jaarlijkse vakantie werden grotere uitstappen gemaakt naar de Maas en Nederland. De meeste jachten waren toen omgebouwde reddingssloepen lifeboats met zelf aangebrachte motor, schroef en kajuit.

Deze 13 stichtende leden waren:

  • Condés Harry metaalbewerker
  • Delepierre André opticiën
  • Geerinckx Eduardus stadsbediende
  • Grobben Frans staatsbediende
  • Lafère Carlo staatsbediende
  • Leemans Alexander bediende
  • Leeman Maurits mecaniciën
  • Schot Johannes zeemachinist
  • Spapen Corneel ceelbaas
  • Swanet Frans markeerder
  • Van Doeselaer Eduard bediende
  • Verpoorten Johannes dokwerker
  • Verpoorten Julien mecaniciën

voor hun gloed nieuwe vereniging kozen deze mensen een bestuur dat er als volgt uit zag:

  • Voorzitter: Van Doeselaer Eduard
  • Ondervoorzitter: Leemans Alexander
  • Secretaris: Lafère Carlo
  • Schatbewaarder: Grobben Frans
  • Materiaal-/dokmeester: Schot Johannes

Deze pioniers hadden zich een hoofddoel gesteld dat duidelijk besloten ligt in

art. 2 van de clubstatuten; de watersport vulgariseren, d.w.z. de club een sociaal karakter geven. Een mooi voorbeeld van de democratie in een tijd dat de pleziervaart nog bijna uitsluitend het domein was van de gegoede burgerij. Dit karakter heeft de A.Y.C. tot op heden bewaard.

Vanaf zijn stichting kon de A.Y.C. rekenen op de steun van twee weldoeners: de HH. Commodore Maurice Herbosch, directeur van de gelijknamige scheepswerf en Frans Detiège, schepen van de stad Antwerpen en volksvertegenwoordiger. Laatstgenoemde was onmiddellijk bereid de jonge jachtclub in wel en wee te steunen. Van het schepencollege kreeg hij het fiat voor de concessie van vijftig meter kade als voorbehouden ligplaatsen. Al spoedig bleken deze vijftig meter ontoereikend te zijn voor de snelle groei van de vereniging waarvan hij ondertussen tot erevoorzitter was benoemd. Nog vele scheepjes moesten voor anker blijven liggen.

Van de heer Herbosch kreeg de A.Y.C. een aantal vlotten van een werf die zijn activiteiten had gestopt. Aan deze vlotten kon aangemeerd worden. Ze werden voorzien van een houten platform, maar waren zeer onstabiel. Toch alweer een forse vooruitgang in de infrastructuur van de jonge vereniging.

Frans Detiège kreeg het opnieuw gedaan nog honderd meter kaai aan de oorspronkelijke vijftig meter toe te voegen. Maurice Herbosch stak op zijn beurt opnieuw een helpende hand uit en schonk een lichter van 38m x 5m in bruikleen. Dit was een forse tegemoetkoming die de wens, een clublokaal te bezitten, in vervulling bracht. Het ledenaantal breidde verder uit en algauw was dit schip, evenals de kaailengte, andermaal te klein. Toen het vaartuig moest ingeleverd worden werd uitgekeken naar de aankoop van een eigen clubschip.

Clubschip

Aanvankelijk opteerde het bestuur voor een ijzeren schip van ongeveer 8m breedte. In België bleek niets voorhanden te zijn, waarop het bestuur besloot op zoek te gaan in Nederland. In juli van het jaar 1958 trof het een schip aan op de werven van het slopersbedrijf Frank Rijsdijcks. Men was volop bezig het te ontmantelen. De machinekamer was reeds leeggehaald en het stuurhuis en schouw afgebroken. De romp en de gedeeltelijk van het dak ontdane kajuit bleven nog over. Het bestuur zag echter in dat er van de nog intacte romp een voortreffelijk clubhuis kon gemaakt worden en stelde voor het te kopen. De sloper ging akkoord met het aanbod van 10.000 gulden voor het wrak. Met de financiële tussenkomst van brouwerij De Koninck werd de gevraagde som geld betaald.

Het verminkte schip was oorspronkelijk een hogezeesleepboot die in 1943 in Canada gebouwd was voor de Amerikaanse marine. Hij was volledig in hout en voer onder het nummer LT371. Na jarenlange omzwervingen over alle oceanen belandde hij in Nederland waar hij tot zijn afschrijving in 1956 dienst deed als zeesleper onder de naam GOEREE, een streek op het zeeuwse eiland Overflakkee. In datzelfde jaar werd hij naar de sloper gestuurd.

A.Y.C. huurde een Nederlandse sleepboot in om de Goeree naar Antwerpen te brengen. Van Ridderkerke ging het over Dordrecht, Wemeldinge, Hansweert en de Westerschelde. Op 17 september 1958 lag de Goeree voor het Kattendijkdok. In het dok nam de A.Y.C. de taak over van de Nederlandse begeleiders. De schoorsteen die in extremis was teruggevonden en op het achterdek vastgemaakt, moest gedemonteerd worden om onder de brug van het Albertkanaal door te kunnen. Op 18 september werd het nieuwe schip voorgoed afgemeerd op zijn bekende plaats in het Nieuw Lobroekdok. Het transport van het schip had wat vertraging opgelopen doordat een storm het slepen had bemoeilijkt.

Voor de ombouw van het schip tot een heus clublokaal beschikte de A.Y.C. over geen enkel plan. Het werd eerst volledig uitgebroken om ingericht te worden volgens een eigen project. In oktober 1958 werden de aanpassingswerken aangevangen. Met de inzet van een groot aantal vrijwilligers kon de feestzaal eind november 1959 worden ingehuldigd. In maart 1961 was de volledige inrichting voltooid en werd het volwaardige clublokaal herdoopt tot Commodore Maurice Herbosch naar de naam van A.Y.C.'s weldoener van het eerste uur. Dat het nieuwe clubhuis meteen een voltreffer werd getuigt een artikel in de Nieuwe Gazet van 1 juli 1959 dat verscheen onder de titel "ANTWERPSE YACHT CLUB BOUWT DUURSTE CLUBHUIS VAN BELGIË".

Voortaan was de Commodore Maurice Herbosch aangewezen als geldverdiener van de vereniging. Het café-restaurant en de feestzaal zorgden ervoor dat het lig- en lidgeld laag gehouden konden worden. In de feestzaal werden films vertoond, bontenavonden ingericht, toneelvoorstellingen gegeven, huwelijksfeesten en danspartijen gehouden...

Samen met het sportpaleis groeide het clubschip uit tot een begrip en mocht terecht beschouwd worden als Antwerps patrimonium.

Jaren 60

Na de afwerking van het clubschip werd opnieuw gedacht aan betere ligplaatsen voor de jachten. Maar vanaf het midden van de jaren zestig startten de werkzaamheden aan de E3 en werd de A.Y.C. imperatief in een hoekje gedrongen. Iedere verdere uitbreiding was onmogelijk geworden zolang de ring niet was voltooid. Ondertussen was het Nieuw Lobroekdok zowat omringd door bouwwerven. Op het open terrein aan het begin van de Slachthuislaan werd in 1968 een nieuwe sporthal opgetrokken die een onderkomen moest bieden aan de aldaar gelegen tennisvelden. Bij de courts stond een loods die moest afgebroken worden. De A.Y.C. mocht erover beschikken, op voorwaarde dat hij zo snel mogelijk werd weggehaald. Opnieuw werden de leden ingezet voor een Herculiaanse karwei. Ze braken de loods af en bouwden hem weer op, op het stukje kaai die aan de A.Y.C. was toegewezen. Bedoeld om er boten in onder te brengen waaraan kon gewerkt worden in alle weersomstandigheden, werd hij uiteindelijk gebruikt als werk- en bergplaats. Men voorzag hem van elektriciteit, een werkbank en de nodige machines voor de uitvoering van gangbare werken aan jachten.

Op de viering van het vijftienjarig bestaan van de club in januari 1969 verzekerde de heer Detiège dat het Nieuw Lobroekdok zou blijven bestaan en na de voltooiing van de E3-werken het dok verder zou omgebouwd worden als jachthaven. Het waren geen ijdele woorden. In 1970 werd de kleine ring geopend en onmiddellijk zette hij zich opnieuw in om de vierhonderdvijftig meter kade, die de definitieve kadelengte zou worden te verkrijgen.

Hij kreeg van het Antwerpse Schepencollege ook de toelating voor het aanleggen van steigers. Met de verdere financiële hulp van de brouwerij De Koninck en de verkoop van oud ijzer, werd het materiaal aangekocht voor de vervaardiging ervan. Het slijten van oude metalen was overigens een probaat financieel hulpmiddel voor de aanschaf van materialen en gereedschap. Steigers 1 en 2 werden eerst gebouwd en het aanleggen van nog meer steigers kon niet lang op zich laten wachten aangezien in 1969 het ledenaantal reeds was opgeklommen tot honderddertig. Dat bracht onherroepelijk meer administratie en schrijfwerk met zich mee die de behoefte aan een degelijk secretariaat eisten. Naast de hangar werd daarom een barak neergezet waar voortaan alle bureauwerk kon gebeuren en waar iedereen nog steeds terechtkan voor inlichtingen en bijstand. Dit gebouw werd ingedeeld in een kantoor en een vergaderzaal. De elektrische walaansluiting voor de boten werd ook een feit. Door de bemiddeling van Frans Detiège kreeg de A.Y.C. de toelating elektrische stroom naar de steigers te brengen. De installatiekosten van een hoogspanningscabine met verdeelborden bij de steigers nam onze metropool gulhartig voor zijn rekening.

Van de stad Antwerpen kreeg de A.Y.C. ook nog een metalen vlot dat gebruikt was geweest tijdens de wereldexpositie van 1930. Prompt werd er een drijvende kraan van gemaakt met handbediening. Samen met Jan, een gemotoriseerde werkboot, vormt ze nog steeds een stel dat onmisbaar is bij allerlei onderhoudswerken en het bergen van jachten. De leden doen wel eens beroep op beide tuigen om hun boot te manipuleren. Ook de havendiensten hielden wel eens een vriendelijke attentie over voor de A.Y.C. Tweemaal schonken ze de vereniging een container die, alhoewel beschadigd en daarom afgeschreven, uitstekend kon gebruikt worden voor het opbergen van gereedschap en materiaal.

Jaren 70 en 80

Tegen het einde van de jaren zeventig was de pionierstijd van de vereniging voorbij. De clubactiviteiten hadden zich nu toegespitst op evenementen eigen aan de watersport: individuele en collectieve uitstapjes met de boot, toervaartreünies, ontmoetingen met andere verenigingen, clubfestiviteiten, vergaderingen, voordrachten en dergelijke meer. De ruime kade was uitstekend geschikt voor het bergen van de boten die aan onderhoud toe waren en bood ook plaats aan wie een jacht wilde ombouwen of construeren. De kade lag er nooit verlaten bij en zal er nooit verlaten bijliggen; zij is een van de uitzonderlijke faciliteiten die de A.Y.C. haar leden kan aanbieden.

In maart 1983 werd de A.Y.C. lid van de V.V.W. - Vlaamse Vereniging voor Watersport. Door aan te sluiten bij dit verbond trad zij uit haar isolement en nam zij deel aan de openbare watersportactiviteiten. Geschaard onder een gemeenschappelijke standaard werden haar belangen beter behartigd.

Jaren 90

Onverwacht wierp de tweede helft van de jaren negentig vraagtekens op inzake de toekomst van de A.Y.C. Een zacht gerucht over de verdwijning van het Nieuw Lobroekdok en de verhuis naar een ander watervlak van de aldaar gevestigde verenigingen zwol aan in de pers en werd uiteindelijk officieel bevestigd door de stad Antwerpen. De drie clubs van het dok werden door het stadsbestuur aangesproken om te overleggen over de verhuis, de toegewezen ruimte, de bijdrage van de onkosten, de huurgelden en de onderlinge samenwerking.

Al met al serieuze hoofdbrekens voor het bestuur en de Algemene Statutaire Vergaderingen.

In het vooruitzicht van die verhuis werd ernstig nagedacht over het behoud van het clubschip. Was de gewezen zeesleper niet te groot voor een andere ligplaats? Was hij wel opgewassen tegen een verhalen? Hij lag tenslotte al eenenveertig jaar onaangeroerd op dezelfde stek en de tand des tijds had hem reeds duidelijk aangetast. Met de jaren begonnen de onderhoudskosten en de steeds strenger wordende veiligheidsnormen zwaar door te wegen. Na een lange periode van wikken en wegen over de voor - en nadelen van een verkoop, waarbij rekening werd gehouden met zijn morele waarde, werd de Algemene Statutaire Vergadering geraadpleegd. Op de vergadering van 01.10.1999 stemde ze unaniem voor de verkoop van het clubschip. Op 29.12.1999 ging de Commodore Maurice Herbosch over naar een nieuwe eigenaar, de heer Parein Eric, managing director van de n.v. Captoy.

Niet lang bleef het hartzeer van dit afscheid duren, reeds werd uitgezien naar een nieuw clublokaal. Andermaal werd gekozen voor een drijvende eenheid om twee redenen: behoud van de traditie en gemak van verkassen. In afwachting van de nieuwe aankoop werd er haaks op het secretariaat een tweedehands-barak neergezet die tijdelijk het clubhuis moest vervangen. Met een handvol hulpvaardige leden werd ze omgebouwd tot een voortreffelijke ontmoetingsruimte waar vanaf de maand december 2000 de leden opnieuw een ankerplaats hadden voor een drankje en een babbel. Dat met goede wil alles mogelijk is getuigde het succes van de oudejaarsavond 2001 en de daarop volgende nieuwjaarsreceptie. Ondertussen werd ook aangevangen met de herstelling en aanpassing van de steigers in het vooruitzicht van hun verder gebruik op een ander watervlak. Een zware karwei die opnieuw de mobilisatie van de leden eiste.

Nieuw clubschip

Net als vierenveertig jaar voordien, ging het bestuur op zoek naar een geschikt vaartuig dat kon dienst doen als clubschip. In Steendorp lag er één te koop dat aan de wensen grotendeels beantwoordde. Het was een ijzeren vrachtschip, gebouwd in 1902, waarvan de laadruimte was verbouwd tot kajuiten en op het dek een bovenstructuur was aangebracht, ingericht als cafetaria met keuken. Van 1986 tot 2002 deed het dienst als opleidingsschip voor de Rijn- en binnenvaart onder de naam THEMIS. De eigenaar was het KTA-Zwijndrecht, secundaire school voor maritieme opleiding.

Op 20 september 2002 werd de THEMIS overgedragen aan de A.Y.C. waarna het na een voorafgaand bezoek aan een scheepswerf in Rupelmonde, voor nazicht en onderhoud van het onderwaterschip, op 29 september 2002 werd overgebracht naar het Nieuw Lobroekdok. Via een prijsvraag die het nieuwe clubhuis een naam moest geven, koos de Algemene Vergadering voor GOEREE, naar het vorige clubschip dat deze naam droeg bij zijn aankoop.

Eens te meer werden de leden ingezet om het cafetaria en de keuken een nieuw kleedje aan te passen. Grote veranderingswerken als voor de GOEREE I waren gelukkig niet noodzakelijk zodat de inhuldiging kon plaatsvinden op 22 november 2002. Verdere aanpassingswerken zijn nog gepland, zoals o.a. de inrichting van een secretariaat en de installatie van douches.

Zoals iedere vereniging onderhoudt de A.Y.C. contact met zijn leden via een clubblad. Aanvankelijk werden losse gestencilde bladen met berichtgeving aan de leden uitgedeeld. Vanaf 1964 kregen ze een heus clubblad toegestuurd, de bladen waren in een gedrukte omslag die de benaming Maandblad van de Antwerpse Yacht Club droeg. Vanaf 1971 kreeg het blad een naam: De Boeg. Het verscheen in een kleiner formaat met een fraai geïllustreerde jacket. Een deel van de bladzijden die advertenties droegen was gedrukt. De loutere clubinformatie werd gaandeweg aangevuld met diverse artikels en studies over de zeer uiteenlopende materie die de watersportactiviteiten beheerst. In het begin van de jaren tachtig werd overgeschakeld op fotokopie om het blad te reproduceren. In december 1999 veranderde het van naam: AYC HERAUT. Vanaf december 2002 nam het de naam aan van het huidige clublokaal: GOEREE.